We moeten de presentatie van onrecht en leed gepaard laten gaan met de presentatie van hoop en mogelijkheden tot verbetering.
- Lea Dasberg
Micha de Winter rondt zijn interessante boek Medemenselijk opvoeden af met een persoonlijk verhaal over zijn ouders en zijn eigen opvoeding. Zijn beide Joodse ouders hadden voor de oorlog elk een relatie met een ander; zijn vader was getrouwd, zijn moeder verloofd. Zijn vader en moeder overleefden de oorlog, maar hun verliefden zijn om het leven gebracht. Zijn ouders ontmoetten elkaar na de oorlog en trouwden. Ondanks alles bleven ze geloven in een betere wereld en Micha de Winter en zijn broer (onvoorstelbaar toch) groeiden op met optimisme, vriendelijkheid en het idee dat je met anderen samen iets van het leven kunt en moet maken. Zo is het, schrijft hij aan het einde van het boek, allicht ook te begrijpen dat zijn pedagogisch werk niet alleen in het teken staat van het voorkomen van uitsluiting, vernedering en geweld, maar ook, en vooral, hoe medemenselijkheid is vorm te geven en opvoeding, onderwijs en vorming daarvoor zijn in te zetten. Hij vat in dit boek zijn ideeën samen, kijkt terug en om zich heen en laat zien waaraan hij gewerkt heeft, waar hij niets en waar hij juist veel mee op heeft. Hij wil in het boek laten zien hoe je jonge mensen kunt voorbereiden op het leven in de moderne, democratische samenleving en wat daarvoor nodig is. Misha de Winter is daarover uitgesproken: medemenselijk opvoeden is essentieel en daarvoor is er een samenlevingspedagogiek nodig, die hoop geeft en aan het vermogen van jongeren werkt om een actieve rol in de samenleving te spelen.
Micha stelt vast dat in de pedagogiek van de afgelopen decennia de nadruk is komen te liggen op de individuele problemen van kinderen en jongeren en er weinig aandacht is voor vragen als hoe ontwikkelingen in de samenleving het opvoeden, onderwijzen en het vormen van jongeren beïnvloeden. De problemen waarmee men zich hier bezighoudt zijn verengd en gemedicaliseerd en de oorzaken ervan worden bij jongeren zelf of hun ouders gelegd. Hoe scholen, instituten en de brede samenleving daarop inspelen zijn buiten het zicht geplaatst. Volgens De Winter komt dat omdat die bredere vragen niet vanuit het huidige natuurwetenschappelijke kader kunnen worden beantwoord. De onderzoeken zijn experimenten geworden en moeten grote getallen omvatten. Ook speelt mee dat normatieve vragen, zoals wat is een rechtvaardige en menselijke samenleving, niet gesteld worden. Er is, schrijft hij, een samenlevingspedagogiek nodig die dergelijke vragen niet uit de weg gaat en er mede voor kan zorgen dat een samenleving rechtvaardig en menselijk blijft. In zíjn samenlevingspedagogiek gaat het om het om het onderhouden van democratie, sociale rechtvaardigheid en medemenselijkheid.
Die democratie, rechtvaardigheid en humaniteit echter hebben het zwaar in deze tijd van polarisatie, oorlog dichtbij en klimaatproblemen. Juist nu hebben jongeren hoop en optimisme nodig, net zoals de samenleving dat zelf overigens nodig heeft. Lea Dasberg had het al meer dan veertig jaar geleden over het belang van hoop bij het opvoeden, het vertalen van problemen naar jongeren toe en het zoeken naar mogelijkheden tot verbetering. Die draad wil De Winter weer oppakken en naar deze tijd vertalen. De pedagogiek die hierbij hoort, verschuift van pessimisme naar optimisme en van het individuele naar het sociale en benadrukt het leren van mogelijkheden tot verbetering. De Winter laat zich hierbij onder andere inspireren door het werk van de Poolse pedagoog Korczak, die kinderen een actieve rol gaf in het vormgeven van de eigen leefomgeving, en dat van de Amerikaanse filosoof Dewey, die in hoop de mogelijkheid tot groei zag. De Winters samenlevingspedagogiek wil dus hoopgevend en optimistisch zijn en dat cultiveren. Het zorgt in de opvoeding, het onderwijs en de vorming voor de nodige ‘pedagogische onderbrekingen’ waardoor jongeren leren na te denken voor ze iets doen. Het leeft daarnaast die hoop en dat optimisme voor in de omgevingen waarin ze opgroeien. En tot slot leren jongeren bij De Winter mee te doen aan en te participeren in de samenleving.
Zijn pedagogiek biedt niet alleen hoop en optimisme, het zorgt er ook voor dat jonge mensen vermogens en de wil ontwikkelen bij te dragen aan de moderne, democratische samenleving. Het is nodig dat zij leren zich uit te spreken als ze ergens niet mee eens zijn en samen oplossingen te zoeken als die zich voordoen. Het is nodig dat ze leren wie ze zelf zijn, wat ze willen en dat ze daarbij rekening weten te houden met de ander. Over dat vermogen is natuurlijk al heel veel geschreven, in de sociologie bijvoorbeeld meer recent door Giddens en in de psychologie door Bandura. De Winter gebruikt hiervoor in het hele boek het lelijke woord ‘agency’, wat natuurlijk niet klinkt in een Nederlandstalig boek. Voor hem is dat het vermogen om te kunnen oordelen en handelen als het erop aankomt en waarmee je inziet dat je niet allen het product bent van jouw omgeving en cultuur maar dat je daar zelf ook actief aan kunt bijdragen. Dat vermogen en die daadkracht ontwikkel je in de tijd, heeft ruimte nodig in allerlei situaties en ontwikkelt zich alleen in relatie met anderen. Kinderen en jongeren hebben, daar is De Winter van overtuigt, hiervoor uitdagingen nodig waardoor ze in hun sociale wereld mee kunnen draaien. Ze leren daar te zien hoe dat gaat, te luisteren en hun stem te gebruiken. Dat vermogen wordt niet alleen geleerd en geoefend, maar tevens waar nodig door opvoeders bijgeschaafd. Daar hebben ouders, leraren, jongerenwerkers en hulpverleners veel werk te doen, bij de ene groep meer dan bij de ander.
De Winter laat zien hoe hij in zijn eigen werk menselijk opvoeden vorm heeft willen geven, bijvoorbeeld door zich korte tijd op te laten sluiten in de jeugdgevangenis en te ontdekken hoe deze jongeren denken en de kwaliteit van het opvoeden is. Ook door zijn bijdrage aan de Vreedzame School, dat kinderen leert omgaan met conflicten en zijn bijdrage aan het onderzoek naar geweld in de jeugdzorg. Hij gaat in op mensen die hem pedagogisch inspireerden, zoals dus Korczak, Dewey, Dasberg, Giddens en Bandura, maar ook Staub, Solomon, Seligman en Elchardus. Hij laat tevens zien wat we beter kunnen doen. In de Nederlandse jeugdzorg vragen deelbelangen vaak zoveel aandacht dat het geheel en de samenhang uit het oog wordt verloren. Hij doet voorstellen om de basiszorg te vermaatschappelijken waarbij het hele brede pedagogische veld jongeren zelf meer serieus neemt, naar hen luistert en in discussie met hen gaat. Ook de professionele gezins- en jeugdhulp oriënteert zich wat hem betreft meer maatschappelijk en problemen en oplossingen worden meer in sociale context geplaatst. Tegelijkertijd laat hij zien waar we de afgelopen jaren kansen hebben laten liggen door niet in gesprek te gaan met jongeren en hun opvoeders. Dat was het geval toen het ging over de vraag hoe wachtlijsten in de jeugdzorg zijn op te lossen en het geval bij de avondklokrellen en de schoolsluitingen in coronatijd. Het zou goed zijn geweest als in die discussies jongeren ruimte en verantwoordelijkheid hadden gekregen en de beslissingen meer transparant waren geweest.
Medemenselijkheid en humaniteit zijn volgens De Winter onder druk komen te staan, het respect voor andersdenkenden en bepaalde groepen is afgenomen en de wereld is gepolariseerd. Tevens zijn met het neoliberalisme van de afgelopen decennia het egoïsme en groepsdenken sterk toegenomen. Als we de pedagogische ruimte weer wat willen oprekken, is het nodig de opvoeding, onderwijs en vorming te vermaatschappelijken. Dan is het nodig medemenselijkheid te cultiveren en er met elkaar voor te zorgen dat jonge mensen weer nieuwsgieriger en meer open naar anderen toe worden. Dan is het belangrijk dat er situaties en mogelijkheden voor jongeren zijn om zich die capaciteiten eigen te maken en ze daar aan te moedigen humaan en democratisch te handelen.
Ik moet toegeven dat ik altijd met de nodige scepsis naar het werk van Mischa de Winter keek. Ik vond gewoon dat hij zich met te veel onderwerpen bezighield en zich er maar altijd weer bij liet halen. Was er een onderwerp in het nieuws en had het iets met kinderen of jongeren te maken, dan kwam er weer een onderzoek van hem uit, zoiets. Met dit boek is mijn waardering voor zijn werk toegenomen. Vooral omdat dit boek eenheid aanbrengt in zijn veelheid aan onderwerpen. Hij heeft gelijk als hij schrijft dat het werk en denken van jeugdwetenschappers een klinisch psychologisch karakter hebben gekregen en dat het ondertussen nodig is om opvoeding, onderwijs en vorming breder en sociaal te maken. Hij levert in het boek de nodige ideeën aan over hoe netwerken en gemeenschappen versterkt kunnen worden en hoe er rekening kan worden gehouden met bepaalde gemarginaliseerde groepen in de samenleving. Dat maakt dit boek voor mij interessant.
Toch zijn er zaken waar ik het niet met hem eens ben. Of het pedagogisch onderzoek zijn eigen karakter moet hebben met eigen onderzoeksmethoden zoals participatief actieonderzoek, etnografisch onderzoek, observeren, interviewen en focusgroepen, is maar zeer de vraag. Hij schrijft dat het bij het analytisch onderzoek gaat om het ontleden in afzonderlijke elementen en dat daar de samenhang uit het oog is verloren. Je moet je sowieso afvragen of pedagogiek (of zelfs de hele sociale wetenschappen wat mij betreft) andere en eigen onderzoeksmethoden nodig hebben (over dat opsplitsen dachgt Dewey, een van zijn inspiratiebronnen, heel anders). Het gaat om goed onderzoek, we kunnen van elkaar leren en de standaard hooghouden. Het is niet goed om ons in een klein wereldje op te sluiten. Je kunt je ook de vraag stellen of we pas recent oog hebben gekregen voor de individualiteit van het kind en zijn eigen concrete leefsituatie en geschiedenis. Een van zijn grote voorgangers in Utrecht was daar voor de Tweede Wereldoorlog al mee bezig. Maar ik ben het zeer met hem eens, en dat is belangrijker hier, dat je medemenselijkheid actief en bewust moet vorderen en waardeer zeer zijn bijdrage hieraan en zijn pleidooi. Deze lezer is het daar in ieder geval zeer mee eens.
De Winter, M (2024). Medemenselijk opvoeden. Samenlevingspedagogiek voor een hoopvolle en daadkrachige generatie. Amsterdam: Uitgeverij SWP. 164 pagina’s.