Uit het kromme hout waaruit de mens gemaakt is, kan niets volmaakt rechts in elkaar worden getimmerd..
- Immanuel Kant
Driehonderd jaar gelden werd Kant geboren. Volgens Marcus Willaschek, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Frankturt en zelf Kantexpert en voorzitter van de Kantcommissie, is Immanuel Kant de belangrijkste filosoof van de moderne tijd. In zijn boek Kant. De revolutie van het denken valt hij zo meteen met de deur in huis. Voor Willaschek is Kant de belangrijkste denker sinds Plato en Aristoteles. Hij ziet hem als een moderne metafysicus, natuurkundige van formaat en kosmopoliet en tegelijk als de grote moraalfilosoof. Kant heeft niet alleen de filosofie en de wetenschap op z’n kop gezet. Zijn invloed strekt uit tot in onze tijd al was het omdat hij van invloed was op de Duitse grondwet en de weg bereidde voor eerst de Volkenbond en later de Verenigde Naties. In onze tijd, waarin we vrede en democratie opnieuw met elkaar moeten doordenken, de natuur in gevaar is en aan wetenschap wordt getwijfeld, is zijn denken nog steeds van grote waarde. In Duitsland wordt het jubileum dit jaar groots gevierd en mede ter gelegenheid van die gebeurtenis schreef Marcus Willaschek de zeer toegankelijke inleiding Kant. De revolutie van het denken. Willaschek slaagt erin Kant toegankelijk te maken voor een gemiddelde lezer en ook daarom is het goed dat het boek recent naar het Nederlands is vertaald. In dertig hoofdstukken, die van los van elkaar te lezen zijn en toch een samenhangend geheel vormen, laat hij ons kennis maken met verschillende aspecten van zijn denken en bovenal zelf daarover nadenken.
De dertig hoofdstukken verdeelt Willaschek over vijf delen. Het eerste gaat over politieke en historische aspecten. Willaschek begint met Kants denken over de ‘eeuwige’ vrede, allicht ook omdat Kant dat als het belangrijkste politieke doel en zijn filosofische doel ziet. Vrede die mogelijk maakt dat de rechten van mensen worden erkend is voor Kant geen onbereikbaar ideaal, eerder een bereikbaar doel. Met staten die zelf hun democratie organiseren en verdedigen, met een federatie daarboven die het volkenrecht waarborgt en het wereldburgerrecht dat burgers ook ten opzichte van andere staten ter zijde staat. Voor ons bekend en toen helemaal nieuw. Het is duidelijk dat Kant niets op heeft met historische noodzakelijkheden en vaste ontwikkelingspatronen. De wereld waarin we geboren worden biedt ons vrijheden en voorwaarden om daaraan te werken. De mensheid is voor hem dat ‘collectieve ding’ dat kind, volwassene en grijsaard tegelijk is, met stappen vooruit en dan weer achteruit. Hij houdt de hoop overeind dat het beter kan worden en van fouten geleerd. Als je dan zo denkt, is het wel nodig het verstand te gebruiken en zelf te leren nadenken. Luiheid en lafheid aan de ene, intimidatie en bedreigingen aan de andere kant zijn een gevaar voor deze verlichting. Daarom ook hecht Kant zoveel waarde aan opvoeding omdat mensen zo het vermogen ontwikkelen om regels te volgen waarvan men zo de juistheid leert inzien. Bij dat opvoeden gaat het achtereenvolgens om disciplineren, cultiveren, civiliseren en moraliseren, om zo een vrij handelend mens te worden, dat zelf denkt, onderzoek doet en op eigen benen staat. Het tweede deel gaat over de moraal van de rede, waarmee Kant vooral bekend is geworden. Rede en de redelijkheid staan in zijn denken centraal, waarbij het gaat om het vermogen om logisch en consistent te denken, kennen en handelen. Niet zozeer als middel, maar met het doel om een waardig persoon te worden. Hier komt ook het categorisch imperatief aan de orde, misschien wel Kants belangrijkste bijdrage aan de filosofie. ‘Handel zo dat de maxime van je handeling tot algemene wet verheven kan worden’, de bekende gulden regel die wederkerigheid en onpartijdigheid uitdrukt, voor iedereen en altijd. De waardigheid van de mens heeft ook te maken met zijn autonomie, zijn vermogen zichzelf de wet te stellen en zich een rechtvaardige en vreedzame wereldorde voor te stellen. Hoe je jezelf verhoudt ten opzichte van anderen komt in het derde deel van dit boek aan de orde. Niet alleen is het dan nodig over nieuwe staatsvormen na te denken, even belangrijk zijn de voorwaarden waaraan zo’n orde heeft te voldoen. Kant denkt daarbij aan de scheiding van maatschappelijke machten, het geweldmonopolie dat bij de staat ligt en aan representatieve democratie. Revolutie en oorlog brengen de rechten in gevaar en zijn op andere momenten ook onderdeel van de geschiedenis en stappen op weg naar recht en vrede. Kant leeft dan wel dat provinciaal leventje in zijn eigen, vertrouwde Königsberg, hij weet tegelijk alles over de wereld. Ook weet hij heel goed met vrijheid en beperkte vrijheid om te gaan. Hij weet wanneer hij zich over religie kan uitlaten, wanneer hij beter zijn mond kan houden en kent de streken en spitsvondigheden die daarbij horen. Hij kan heel goed met religies en religieuze zaken omgaan, wat in die tijd bijzonder is. Zijn eigen religie van de rede en alles wat de morele verbetering van de mens ten goede komt, houdt hij dan wel heel goed voor ogen. Zo bereidt hij de moderniteit en de globalisering voor.
Kant is naast filosoof nog van alles. Zo was hij antropoloog, psycholoog en natuurwetenschapper en ziet de mens als deel van de natuur. Daarover gaat het vierde deel. Kant presenteert een antropologische theorie over de mens, die nu volledig achterhaald is. De vier menselijke rassen (wit, zwart, Mongools, Indisch) zijn basisvormen die volgens hem te maken hebben met vochtig, droog, heet of koud klimaat. Hij presenteert het niet als bewezen kennis maar als een empirische hypothese die verder onderzocht moet worden. Als psycholoog onderzoekt hij de menselijke vermogens en laat hij zien hoe het cognitief apparaat functioneert. Vanuit dit deel van zijn werk ontstaat in de negentiende eeuw de psychologie en in de twintigste eeuw de cognitieve wetenschappen. En de helft van zijn zeventig boeken gaan over natuurwetenschappen (die hij vooral in het eerste deel van zijn leven schrijft). Hij is heel goed om de hoogte van de stand van zaken in de natuurkunde, astronomie, geologie en geografie. Net als in de moraal ziet hij in de natuur orde en wetmatigheid en herleidt deze ook tot de menselijke geest. Veel van zijn werk gaat over de metafysica, het lot waarop hij verliefd wordt, zoals hijzelf schrijft en waar het vijfde deel over gaat. Hier gaat het om vragen die niet door waarneming en experimenten beantwoord kunnen worden, zoals: waarom bestaat er eigenlijk iets en niet veeleer niets? en over zaken als vrijheid, onsterfelijkheid en God. Het gaat dan om de achterkant van de vragen, de oorzaken achter oorzaken en de voorwaarden van de voorwaarden. Kant zoekt steeds het midden tussen empiristen, die via aanschouwing ons de wereld laten voorstellen, en de rationalisten, die zeggen dat die aanschouwing ons nog geen voorstelling van de objectieve realiteit biedt omdat we daar bepaalde begrippen voor nodig hebben en maakt daar zijn eigen, hele orginele cocktail van. Bij het beantwoorden van metafysische vragen, bijvoorbeeld of God bestaat, wijst hij ons steeds op de grenzen van ons eigen kenvermogen. Die grenzen hebben we in de gaten te houden en de vraag naar God ligt daarbuiten.
Willasschek heeft enorme waardering voor het werk van Kant en maakt keer op keer zichtbaar waarom zijn denken ook voor onze tijd van grote waarde is. Kant geeft ons zoveel later nog steeds perspectief en richting. Willaschek verdedigt hem daarbij en plaatst kritische kanttekeningen waar nodig. Zo wordt Kants filosofie vaak als ‘individualistisch’ beschreven en zou in zijn denken het individu alleen maar verantwoording aan zichzelf hebben af te leggen. Willaschek laat zien dat hij op andere plaatsen wel degelijk die grotere gemeenschap van redelijke wezens voor ogen heeft en de sociale dimensie ziet. Tegelijk zijn bij zijn in onze ogen racistisch denken grote vraagtekens te plaatsen en Willaschek erkent dat. Alleen Willaschek voegt hier wat aan toe. Kant is zich er steeds zeer van bewust dat hij niet in een verlicht tijdperk leeft en zich als mens hier niet van kan afsluiten. Kant wil dat zijn denken (vaak hypothetisch en origineel empirisch) kritisch wordt beoordeeld, dat mensen daar zelf over gaan nadenken en standpunten innemen. Willascheks boek is een heerlijk boek dat je met de veelzijdigheid van Kant laat kennis maken en die veelzijdigheid mooi structureert. Wat blijft hangen is dat Kant niet alleen een maatschappelijke revolutie in het denken te weeg brengt, maar dat er ook in zijn eigen leven revoluties plaatsvonden. Willaschek noemt er drie. De eerste is een persoonlijke revolutie en vindt plaats rond zijn veertigste levensjaar (de fase in het leven waarin je, volgens Kant, zelf rijp bent om een karakter te verwerven). Hij gaat leven volgens strikte regels, houdt zich dan minder met natuurwetenschap bezig en gaat zich actief inzetten voor gerechtigheid en vrede in de wereld. De tweede revolutie is een filosofische revolutie ten tijde van het verschijnen van zijn grote werk Kritik der reinen Vernuft in 1781. Het ware, goede en schone zijn volgens Kant wel degelijk afhankelijk van menselijke standpunten en maken het noodzakelijk dat mensen met elkaar overeenstemming bereiken. De derde en laatste revolutie in zijn leven is van politieke aard en vindt plaats naar aanleiding van de Franse Revolutie in 1789. Kants politieke denken radicaliseert daardoor. De rechtvaardige wereld lijkt haalbaar en zijn filosofie moet daaraan bijdragen. Van Fichte, Schelling en Hegel tot en met Rawls, Habermas en, recent nog, Boehm hebben zich door Kant laten inspireren en zijn werk eigen gemaakt. Goethe merkte nog op dat Kant invloed heeft gehad zonder dat je hem hebt gelezen. Je hebt hem niet meer nodig hebt omdat zijn denken eigenlijk al in je zit. Nu kun je op basis van de geschiedenis na Kant en de gebeurtenissen in onze eigen individualistische tijd sterk afvragen of dat zo is. Daarom ben ik het met Willaschek eens met waar hij zijn boek mee afsluiit: ‘Maar zijn ten diepste humane denkwijze, zijn nuchtere mensenkennis en onvoorwaardelijke morele eis die hij aan ons stelt kunnen ons ook vandaag de dag nog oriëntatie bieden - en ons de moed geven ons van ons eigen verstand te bedien’. En hoop vooral ook verschaffen, wil ik daar graag aan toevoegen, om niet te streven naar dat volmaakte rechte, maar wel naar een beter menselijk timmerwerk.
Willaschek, M (2024). Kant. De revolutie van het denken. (vertaald door Mark Wildschut). Amsterdam: Atheneum-Polak & Van Gennep. 439 pagina’s.