Het punt is, dames en heren, dat hebzucht - bij gebrek aan een beter woord - goed is. Hebzucht is goed. Hebzucht werkt. Hebzucht verduidelijkt, doorbreekt en vangt de essentie van de evolutionaire geest. Hebzucht, in al zijn vormen - hebzucht naar het leven, naar geld, naar liefde, naar kennis - heeft de opwaartse golf van de mensheid gemarkeerd. En hebzucht - let op mijn woorden - zal niet alleen Teldar Paper* redden, maar ook dat andere slecht functionerende bedrijf dat de Verenigde Staten heet.
(from Wall Street*, Oliver Stone, 1987)
Sinds de jaren tachtig is het neoliberalisme het overheersende maatschappelijke perspectief. Het bepaalt voor een groot deel het politieke en institutionele doen en laten in democratische landen. Ook in ons eigen land. De laatste jaren wordt er meer en meer afstand van genomen en kritisch naar gekeken. Echter, decennialang zit het onder de oppervlakte van vrijwel alle politieke partijen. Ondanks alle onderlinge verschillen bepaalt dit narratief belangrijke maatschappelijke beslissingen die er werden genomen. Het zorgt voor een geëconomiseerde samenleving, het nodige maatschappelijke onbehagen en sterk toenemende ongelijkheid waar ik elders over heb geschreven. Maar, waar komt dit denken, dit narratief vandaan, hoe zit het in elkaar, hoe ontwikkelde het zich en wie waren daarbij betrokken? Over die vragen gaan de twee onderstaande boeken, waarbij het ene gaat over de geschiedenis van het neo-liberalisme in Amerika en het andere over de geschiedenis ervan in Nederland.
Gary Gerstle beschrijft de Amerikaanse geschiedenis van het neoliberalisme in The Rise and Fall of the Neoliberal Order. America and the World in the Free Market Era. Hem kennen we van het boek dat hij eerder samen met Steve Fraser schreef: The Rise and Fall of the New Deal 1930-1980. In zijn nieuwe boek gaat hij nogmaals in op de opkomst en neergang van de New Deal omdat, volgens hem, anders het neoliberalisme niet is te begrijpen. Het kapitalisme laat zich in de twintiger jaren van de twintigste eeuw van zijn slechte kant zien en er is de nodige sociale onrust. De economische markt stort in, de grote depressie ontstaat en een kwart van de mensen is werkloos. In Amerika weten ze ook dat Rusland kort ervoor een communistische weg is ingeslagen. Er moet een ander antwoord worden gevonden op de grote sociale problemen met een sterkere centrale staat die allicht het economische systeem beter weet te regelen. De angst voor het communisme zorgt ervoor dat er een compromis wordt gezocht tussen kapitaal en arbeid, een tussenweg tussen laisser-fair en collectivisme. Het is de democraat Roosevelt die hiervoor het heft in handen neemt, ondersteunt door het wetenschappelijke werk van Keynes. Deze keuze moet in alles vooral niet op het socialisme lijken. De democraat Roosevelt zet de New Deal op de rails, maar dit denken wordt daarna ook door Truman tot en met Nixon voortgezet. In de zestiger en zeventiger jaren komt er een ommezwaai met de protesten tegen Vietnam, de burgerrechtenstrijd en vooral de economische recessie. Die zorgen geleidelijk voor een perspectiefwisseling. Het wordt duidelijker dat de overheid zich van de vrije onderneming had vervreemd. Begin jaren zeventig is er allicht nog niet zo veel belangstelling voor het tegendraadse geluid van Friedman, Reagan en Goldwater. Wanneer de economische recessie aanhoudt, verandert dat. Reagan heeft succes in zijn Californië en hij is een serieuze presidentskandidaat voor de republikeinen. Reagan zelf weet maar al te goed wat Roosevelt met de New Deal heeft bereikt en zoiets wil hij ook met de neoliberale politiek die hem voor ogen staat, met marktwerking, het versterken van persoonlijke vrijheid en het tegengaan van overheidsingrijpen. Hij wint groots, ontslaat meteen groepen mensen die staken voor betere arbeidsvoorwaarden, zorgt voor deregulatie en dat de media in private handen komen. Wanneer het Russisch communisme instort en de hele wereld één groot kapitalistisch systeem lijkt te zijn, heeft Reagan Amerika groot gemaakt en de Amerikaanse manier van leven omgevormd tot de manier van leven. New deal maakt plaats voor neoliberalisme met vrije markten, gedereguleerde economieën, politieke vrijheid, individualisme en, in zijn geval, religieus geloof. Vader Bush was allicht een wat ongelukkige opvolger, maar het was vooral de democraat Clinton die voor het neoliberale succes zorgt. Onder zijn leiding komen nieuwe internationale afspraken tot stand, globaliseert de economie, gaat digitalisering een rol spelen en moderniseert de hele financiële markt. Bush’-zoon zet dit verder door, bombardeert Irak na de aanval op Twin Towers en wil, wanneer de neoliberalen naast hun schoenen gaan lopen, zelfs Irak neoliberaal maken. Hij wil van Amerika een eigenaarssamenleving maken en mensen moeten hun eigen huis kunnen kopen om zo meer gelijkheid tot stand te brengen. Er is sprake van economische groei en mensen gaan steeds meer krediet opnemen. Tegelijk gaan banken op zoek naar nieuwe grenzen en dat zorgt voor de grote economische problemen. Obama krijgt niet alleen met dit probleem te maken, maar neemt ook de neoliberale oplossing over. Er ontsaat grote ontevredenheid onder de blanke bevolking en er ontstaan een nieuw lompenproletariaat en grote achterstanden in de zwarte gemeenschappen. De tegenbeweging Black Live Matters wordt zichtbaar, evenals diverse vormen van radicalisering aan de rechter en linker zijde. Onder Obama wordt duidelijk dat het neoliberale perspectief uitgewerkt is. Ook in ons eigen land werd in de tachtiger jaren het neoliberale perspectief het overheersende maatschappelijke perspectief vanaf de jaren tachtig. Over die ontwikkeling in ons eigen land gaat het boek Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis van Bram Mellink en Merijn Oudenampsen. Over neoliberalisme wordt tegenwoordig veel gesproken en geschreven, schrijven zij, maar systematisch onderzoek ernaar is er nog weinig gedaan. Maarten van Rossem en Hans Achterhuis hebben erover geschreven en dan krijg je het idee dat het een buitenlands product is dat met Reagan en Thatcher Nederland is binnengebracht. Melling en Oudenampsen laten zien dat er in ons land eigenlijk al betrekkelijk lang belangstelling is voor het neoliberalisme is, dat via ambtenaren, schrijvers en wetenschappers hiervoor stilletjes de tijd rijp gemaakt is en dat vervolgens vanaf de tachtiger het politieke denken gaat overheersen. Daarom kan het hier ook zo snel groeien in tachtiger en negentiger jaren. . In de dertiger jaren is er al belangstelling voor het neoliberalisme, dat zich wil onderscheiden van de laisser-faire benadering en het Keynesiaanse denken en anders wil nadenken over de relatie tussen overheid en markt. In Wenen ontwikkelen Hayek en Von Mises dat perspectief wanneer ze gaan nadenken over het belang van concurrentie als alternatief voor werkloosheidsbestrijding, sociale zekerheid en contra-cyclisch beleid waar Keynes aan denkt en waar zij helemaal niets moeten hebben. Ze zetten een sterk informeel netwerk van intellectuelen op en Hayeks The Road to Serfdom wordt de bijbel voor deze beweging. Vlak na de oorlog trekt deze groep intellectuelen de bergen in en wordt de Mont Pèlerin Society opgezet. Ook enkele Nederlanders (waaronder Henri Keus, de directeur van Heemaf-Hengelo, wat ik dan weer grappig vind omdat ik in mijn jeugd zo vaak langs de Heemaf fietste) zijn hierbij betrokken. Alles stilletjes, dat wel, maar het is geen vrijblijvende groep, maar juist een groep die naar invloed zoekt. Zij zijn heel actief en in Nederland vindt deze groep een ingang bij het Ministerie van Economische Zaken. De Nederlandse wederopbouw is, anders dan in Engeland en Amerika, heel sober en marktgericht. De ideeën van Keynes (die de vraagzijde wilde versterken) vinden in ons land, anders dan ik altijd dacht, weinig draagvlak. In Nederland gaat het vooral om het versterken van de aanbodzijde van de economie, om de ondernemingsgewijze organisatie ervan en het laaghouden van de lonen. Zo moet de werkgelegenheid worden versterkt. Publieke welvaart is bij ons niet het belangrijkste, particuliere bezitsvorming wel en zo zijn de naoorlogse jaren bij ons jaren van tucht en ascese. Het is Den Uyl die de ideeën John Gailbraith oppakt en gaat praten over de kwaliteit van het bestaan. Hij legt niet de nadruk op het koophuis, hem gaat het om goed onderwijs, goede zorg, schone leefomgeving en sociale woningbouw waarmee armoede tegen kan worden gegaan. Eind jaren zestig gaat het economisch goed en het zijn vooral confessionelen en liberalen die sociale voorziening als alternatief bieden voor loonmatiging en collectief welzijn in ruil voor loonmatiging. In 1973 komt er toch voor het eerst dat kabinet dat Keynesiaanse ideeën omarmt en Keynesiaans beleid voert. Tegelijk stagneert de economie en ontstaat er inflatie. Zo komen twee kampen tegenover elkaar te staan. Het vraaggerichte kamp dat ervoor is dat de overheid actief ingrijpt in prijzen en lonen, huisvesting realiseert, arbeid verdeelt, bedrijven democratiseert en wil investeren. Daartegenover staat het aanbodgerichte kamp, die de markt verdedigt en de overheid meer als probleem ziet. In die jaren laten de neoliberale economen meer en meer van zich horen en spreken zelfs over het belang van een contrarevolutie. Neoliberale grondleggers Hayek en Friedman ontvangen in die tijd ook nog eens de Nobelprijs voor de economie. Hun felle retoriek krijgt in eerste instantie politiek misschien nog niet zoveel aanhang, wel op de ministeries van Financiën en Economie en economische instituten. Korteweg, Rutten, Geelhoed, Zalm en Bomhoff zijn van die personen die steeds luider op de neoliberale trom gaan slaan. Neoliberalisme wordt populair onder bankiers, economen, hoge ambtenaren en ondernemers. In de tachtiger jaren wordt onder Lubbers definitief afgerekend met de maatschappelijke uitgaven. Met Reagan en Thatcher aan het roer in het buitenland wordt hier bij ons meer dan stevig op ingezet. De nieuwe zakelijkheid ontstaat, de BV Nederland wordt opgezet en het belang van het bedrijfsleven verdedigd in politiek en bestuur. Nu gaat het om belastingverlaging, sanering, investering en loonmatiging. Eind jaren tachtig komt de PvdA nog wel op voor publieke investeringen naast lastenverlaging voor het bedrijfsleven en komen er nog allerlei sociale vernieuwingsprojecten. Echter, de onvrede met de sociale polder neemt toe, net zoals het pleidooi voor verdere privatisering. Nu zijn het al lang niet meer de socialisten die de wereld willen veranderen, maar zijn het economen, zakenlieden en politici die iets anders voor ogen hebben. Zij zoeken een samenhangend verhaal en vinden dat in het neoliberalisme. Het is vooral de VVD die aan deze neoliberale lijn trekt. Sociale liberalen als Vonhof, Voorhoeve en Dijkstal verdwijnen van het toneel en daar komen mensen als Bolkestein voor in de plaats, die het gaan hebben over de waarborgstaat en de nuchtere zakelijkheid. Naast een minimaal sociaal basisstelsel, wordt de inkomensongelijkheid vergroot, neemt het aantal rijksambtenaren af, worden vermogens- en overdrachtsbelasting afgeschaft en nemen privatisering en marktwerking sterk toe. Ook binnen de PvdA treden er veranderingen op nu niet veel meer kan worden besteed door nieuwe Europese maatregelen en er neoliberalen binnen eigen gelederen komen (bv Rick van der Ploeg). De marktgerichte benadering wordt breder gedragen wanneer de Berlijnse muur valt, globalisering toeneemt en er vooral binnen de Nederlandse ambtenarij veel belangstelling is voor privatisering, deregulering, liberale marktwerking en aangepaste wetgeving. Het paarse kabinet gaat daar werk van maken, en Fortuin, pleitbezorger van het vrije marktdenken, en in eerste instantie Wilders ook doen daar nog een schepje bovenop. Hier wordt verder niet op ingegaan en het verhaal van Mellink en Oudenampsen stokt plotseling. Over de tijd van Rutte hebben ze het amper en lijkt buiten de grenzen van deze studie te vallen. Ze sluiten af met enkele algemene conclusies en stellen bijvoorbeeld dat neoliberalen eigenlijk marktwerkers zijn, met de overheid in de rol van marktmeester die de markt beschermd en versterkt waar nodig. Het neoliberalisme is technocratisch opgezet en krijgt pas later een politieke kleur. De perspectiefverandering speelt zich veelal in besloten kamers af van werkgevers, werknemers en overheid en onttrekt zich zo aan publieke aandacht. Confessionele partijen ondersteunden het marktdenken en laten het opgaan met het christelijke gemeenschapsdenken. Het is misschien wel vooral de ambtelijke zendingsdrang bij de ministeries van Economische Zaken en Financiën die ervoor gezorgd hebben dat het politieke denken de kleur van privatisering en marktwerking krijgt. Maar Mellinke en Oudenampsen zijn er ook duidelijk over dat het neoliberalisme voor een enorme omslag heeft gezorgd. Nederland en België zijn de enige OESO-landen die hun sociale zekerheidskosten terugdringen in de periode 1980-1997.met Nederland als koploper met 5,1%, en Nederland is bovendien het land met de grootste vermogensongelijkheid ter wereld.
Als de twee boeken naast elkaar worden gelegd, wat valt er dan te zeggen? Gerstle volgt in zijn geschiedenis de politiek van bovenaf. Hij heeft aandacht voor allerlei aspecten van het neoliberalisme, maar laat uiteindelijk zien hoe de presidenten hebben gedacht en gehandeld. Mellink en Oudenampsen leggen meer de nadruk op de diverse netwerken en personen. Niet alleen politici, ook en vooral ambtenaren, wetenschappers en journalisten spelen een rol en daarmee is het meer een boek van onderop geworden. Het boek van Gerstle is in mijn ogen breder van opzet en laat de hele ontwikkeling van neoliberalisme zien. Gerstle laat zien wat er aan neoliberalisme vooraf gaat, waar het een antwoord op is, hoe het in elkaar zit en heeft ook oog voor de neergang en welke nieuwe vragen er nu spelen. Melink en Oudenampsen zijn minder breed in hun opzet en beschrijven de laatste periode (na 2000) heel kort. Je krijgt het idee dat hun geschiedenis niet af is en dat ze er geen geheel van hebben gemaakt. Het boek van Gerstle is beter gestructureerd, is af en je kunt ermee verder. Aan dat laatste komen Mellink en Oudenampsen nauwelijks toe. Interessant vind ik aan het boek van Gerstle vooral dat hij het neoliberalisme als een orde presenteert, net zoals de New Deal een orde was. Een culturele orde als het ware die boven partijpolitiek uitstijgt, als een samenhangend idee op mens en samenleving. Je voelt aan alles dat die neoliberale orde op dit moment aan het afbladderen is. Sommigen zullen proberen de schade her en der te herstellen. Anderen zullen nadenken over hoe die orde de komende tijd in elkaar moet komen te zitten. Allicht dat er ergens in de bergen waar in de wereld dan ook daarover al wordt nagedacht. Waarin, dat hoop ik dan weer, vrijheid en veiligheid, mensenrechten en democratie, gelijkheid en duurzaamheid een plek krijgen en waarin mens, markt en natuur meer met elkaar in balans worden gebracht.
Gerstler, G. (2022). The Rise and Fall of the Neoliberal Order: America and the World in the Free Market Era. Oxford: Oxford University Press. 590 pagina’s.
Melink, B. & Oudenampsen, M. (2022). Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis. Amsterdam: Boom. 400 pagina’s.